Meinte Engelmoer, voorzitter Wadvogelwerkgroep
“Als jonge student van 18 jaar ben ik in 1972 betrokken geraakt bij vogeltellingen rond de Waddenzee, hoofdzakelijk langs de Friese kust. Het was toen een heel andere tijd dan nu. Vooral economische motieven waren in het geding. Zo lag het in de bedoeling om een groot deel van de kwelders in te polderen voor landbouwgrond. Die polders waren zeer geschikt voor het poten van aardappels, terwijl Friese boeren hun jongvee in de zomer graag buitendijks liezen grazen. Dat gebeurde in forse aantallen. Je moet niet denken aan honderden, maar aan duizenden stuks jongvee buitendijks. Het kalkhoudende gewas zorgde ervoor dat het vee flink sterk werd.
Men keek toentertijd eigenlijk nauwelijks om naar de natuurwaarde van de kwelders of de Waddenzee. De Waddenzee lag er nu eenmaal, daar stond men verder niet bij stil. Toen we begonnen met vogeltellingen vanaf 1972 is dat beeld langzaam gekanteld. Als belangstellende ben ik mijn leven lang bezig geweest met het volgen van vogels. Ik ben gaan studeren in Groningen, met de bedoeling om bioloog te worden, wat uiteindelijk ecoloog is geworden. Ben voor mijn studie onder andere naar Mauritanië geweest om onze wadvogels achterna te reizen naar hun overwinteringsgebieden.
Zeker toen we de vogeltellingen bij de Waddenkust konden plaatsen in een internationaal perspectief ontstond een ontwakend bewustzijn. We ontdekten hoe belangrijk het Waddengebied was voor de wad- en watervogels in de Oost-Atlantische vliegroute. In de jaren ’80 verdwenen ideeën over het inpolderen van delen van de Waddenzee steeds meer naar de achtergrond. Vooral omdat de lasten bij de belastingbetaler kwamen, die moest opdraaien voor de infrastructuur en de werkzaamheden, terwijl de lusten bij privé-ondernemingen kwamen. Dat was niet in evenwicht. Daarmee ging er ook steeds minder belastinggeld naar regulier jaarlijks onderhoud van de kwelderwerken: inpolderen was niet langer gewenst.
De vogeltellingen zijn al die jaren doorgegaan. Ook toen ik bij de provincie Fryslân kwam te werken, zijn we als vrijwilligersgroep blijven doortellen. Wat we al die jaren hebben geleerd, is dat het broedvogelbestand stevig achteruit is gekacheld. De landaanwinning had voor broedvogels zijn goede kanten: elke tien meter was er een watergeul. Die had zijn functie voor waterbeheer, terwijl in het water allerlei diertjes leefden die als voedsel dienden voor de broedvogels.
Nu forse delen van kwelders, zoals deze bij Wierum, niet meer onderhouden worden, heeft dat zijn negatieve effecten op het vogelbestand. Neem bijvoorbeeld de Bontplekplevier. Tot in de jaren negentig was het heel normaal dat er verschillende paartjes broedden in de kwelders. Bij Wierum was het heel gewoon dat er twee of drie paartjes zaten, maar die zijn weg. Ook broedende scholeksters waren er volop te vinden. Ze zijn er nog wel, maar in lagere aantallen en ze produceren vrijwel geen jongen meer.
Meer kwelderoppervlak bij Wierum kan enig soelaas brengen, maar het is sterk afhankelijk van de zonering van menselijke activiteiten. Denk dan aan concentratie van menselijke activiteit (zoals wadlopers of hondenuitlaters) aan de westkant bij Wierum en ruimte voor vogels (broeden, overtijen) op de oostkant. Zolang de kwelder aan de oostkant smal is, minder dan 200 meter, zullen mensen daar dan niet op de kwelder of op het buitentalud van de dijk moeten komen in de broedtijd of bij vloed. Pas als zo’n nieuwe kwelder een diepte van 250 meter of meer heeft, kunnen er ook mensen over het buitentalud van de dijk passerenin de broedtijd of bij vloed.
Broedvogels hebben tegenwoordig veel last van predatie door vossen, buizerds en gewone huiskatten.Als men wil inzetten op succesvol broedende vogels, dan is een broedeiland, zoals ook in Holwerd, tegenwoordig haast wel een vereiste. Het is nog maar de vraag of er voldoende mogelijkheid is op Wierum om zoiets gerealiseerd te krijgen. Maar het is het onderzoeken zeker waard.
Volgens mij moet het kunnen om van de kwelder bij Wierum ook voor vogels weer een aantrekkelijker plek te maken. Tegenwoordig mislukken vrijwel alle broedsels door predatie en menselijke drukte: er komen haast geen jongen groot. Volgens mij is aanpak van de kwelder ook geen enorm kapitaalintensieve investering met de geplande rijsdam of de pier De Kromme Horne. De pier is nodig om opslibbing mogelijk te maken. Je kunt via informatie op de pier mensen kennis laten nemen van de natuurlijke kracht van alles wat in en rond de Waddenzee leeft. De pier geeft een goede mogelijkheid om de natuur er fysiek te ervaren. Dat zal vooral interessant zijn voor kleinschalige recreatie van natuurliefhebbers. En dus niet voor busladingen Japanners die de Waddenzee wil aandoen.
Vergeet ook niet dat er in Nederland veel belangstelling bestaat voor vogels en hun gedrag. Ecotoerisme is een helder verdienmodel dat naadloos past bij het natuurlijk Werelderfgoed Waddenzee. Als de kwelder bij Wierum weer aantrekkelijker wordt voor vogels, is dat ook goed voor de ontwikkeling van het kleinschalige ecotoerisme”.